Samenvatting Tussentijds Rapport april 2021
EVENING staat voor Effectstudie Voorschoolse Educatie: een natuurlijk experiment in Nederlandse gemeenten. Het woord ‘evening’ (een vorm van het werkwoord “to even”) verwijst naar het doel van voorschoolse educatie: gelijke ontwikkelingskansen voor alle kinderen. Om de kansengelijkheid te vergroten investeert de landelijke overheid €170 miljoen extra in voorschoolse educatie. De extra middelen worden ingezet om het urenaanbod te vergroten en de kwaliteit van VE te verhogen. Sinds augustus 2020 bieden alle VE-locaties minstens 960 uur voorschoolse educatie (16 uur per week bij een aanbod van 40 weken per jaar) aan kinderen die een risico lopen op een taal- en onderwijsachterstand (doelgroepkinderen). Daarnaast wordt vanaf januari 2022 ook een urennorm ingevoerd voor de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers in VE om de kwaliteit te verhogen.1 Een multidisciplinair onderzoeksteam van de Universiteit Utrecht en Sardes voert onderzoek uit naar de effecten van deze maatregelen, met als belangrijkste vragen: Hebben de maatregelen een positief effect op de ontwikkeling van doelgroepkinderen? Hebben de maatregelen effect op de kwaliteit van het voorschoolse aanbod? En maakt de manier waarop de maatregelen worden uitgevoerd uit voor de grootte van de effecten?
Het EVENING onderzoek is in april 2019 gestart en loopt door tot en met 2023. Het onderzoek maakt deel uit van een breed monitorings- en beleidsevaluatieprogramma ingesteld door het ministerie van OCW om het onderwijsachterstandenbeleid te evalueren. In dit tussentijdse rapport worden de eerste bevindingen van het EVENING project gepresenteerd. De gegevens waarover wordt gerapporteerd zijn verzameld in 2020. Er moet daarom rekening gehouden worden met de invloed van de coronasituatie. In totaal namen 28 gemeenten en 258 VE-groepen van 53 verschillende aanbieders deel aan het onderzoek.
Kwaliteit in de voorschoolse opvanglocaties
Het afgelopen jaar, in de periode van juni tot oktober 2020, is bij 68 VE-groepen door middel van observaties de kwaliteit van de opvang onderzocht. Hierbij is gekeken naar zowel de emotionele als educatieve kwaliteit van de interactieprocessen in de groepen. De gemiddelde emotionele proceskwaliteit is in alle groepen voldoende tot goed. De educatieve kwaliteit scoort in de midden range en is over het algemeen lager dan de emotionele kwaliteit, maar overwegend voldoende. De resultaten van deze eerste meting zijn vergelijkbaar met het beeld dat geschetst is in andere landelijke en internationale onderzoeken naar de kwaliteit van de kinderopvang. De kwaliteit binnen de groepen varieert met het type activiteiten dat aangeboden wordt. In lijn met andere onderzoeken, vonden we dat de educatieve proceskwaliteit het hoogst was bij gerichte educatieve activiteiten en het laagst bij eet-drink momenten. Tijdens de observaties is ook gevraagd naar de invloed van de coronamaatregelen op de dagelijkse praktijk. Zo bleken de groepen kleiner dan normaal, was er soms minder speelgoed beschikbaar voor de kinderen en mochten de kinderen soms minder zelfstandig spullen pakken of fruitbakjes doorgeven (i.v.m. hygiënemaatregelen).
Mening pedagogisch medewerkers en leidinggevenden over invoering urenuitbreiding
In de periode van april 2020 tot oktober 2020 zijn online vragenlijsten uitgezet, die door 122 pedagogisch medewerkers en 79 leidinggevenden van 118 locaties werden ingevuld. Zo’n 64% van de groepen had op het moment van invullen al een VE-aanbod van 960 uur. De meerderheid van de pedagogisch medewerkers was het eens met de stelling dat de ontwikkeling van de peuters met een VE-indicatie wordt versterkt door de urenuitbreiding. Zo zou er meer ruimte zijn voor stimulatie, met name in de vorm van extra taalaanbod in de Nederlandse taal en extra tijd voor begeleiding bij VE- activiteiten. De pedagogisch medewerkers die het oneens met de stelling waren, uitten hun zorgen over de langere dagdelen en vermoeidheid van de kinderen, waardoor de extra uren niet optimaal benut zouden worden. Leidinggevenden van locaties die het urenaanbod nog niet hadden uitgebreid, gaven aan dat de grootste knelpunten zaten in de beperkte voorbereidingstijd, al dan niet door de coronacrisis, en de toename van de kosten voor ouders.
Activiteitenaanbod VE
Uit de vragenlijsten kwam naar voren dat zo’n 75% van de groepen minimaal één keer per dag een VE activiteit uitvoert, soms met de hele groep kinderen, maar ook vaak in kleinere groepjes of individueel. In groepen die al een aanbod van 16 uur per week hebben, zijn kinderen vaker bezig met muzikale activiteiten (zoals zingen en spelen met muziekinstrumenten), rekenactiviteiten (zoals ordenen en het tellen van voorwerpen) en spelen kinderen vaker buiten. Ook is opvallend dat groepen met 16 uur voorschoolse educatie significant vaker een VE-activiteit uitvoeren dan de groepen die het urenaanbod nog niet hebben uitgebreid. Aangezien de hoogste educatieve kwaliteit werd geobserveerd bij de gerichte educatieve activiteiten, suggereren deze eerste beschrijvende bevindingen dat kinderen in groepen met een aanbod van 16 uur een inhoudelijk-educatief rijker voorschools aanbod hebben dan kinderen in groepen die nog geen 16 uur aanbieden.
Inzet pedagogisch beleidsmedewerkers
In dit rapport werpen we een eerste blik op de pedagogisch beleidsmedewerkers, een functiegroep waar nog maar weinig onderzoek naar is gedaan. In lijn met de wettelijke eis is op nagenoeg elke locatie minimaal één pedagogisch beleidsmedewerker (pbm’er) actief. Er bestaan grote verschillen in de mate waarin de pbm’er wordt ingezet op de voorschoolse groepen: de pbm’er wordt soms
wekelijks, soms enkele keren per maand (maar minder dan eens per week) en soms minder dan eens per maand ingezet. Bij een kwart van de locaties kiezen ze er voor om de pbm’er méér in te zetten op specifieke groepen, bij met name (geconcentreerde) VE-groepen of op groepen waar meer kwaliteitsverbetering nodig wordt geacht. Het komend jaar zal EVENING verder onderzoek doen naar de rol van deze belangrijke professionals.
Gezinnen en kinderen
Ten slotte beschrijven we gegevens over de eerste 89 geworven gezinnen en kinderen. Hoewel dit slechts een klein deel van de uiteindelijk beoogde steekproef is, geeft de beschrijving van deze groep deelnemende kinderen en gezinnen wel een eerste indicatie voor de variatie die we in onze uiteindelijke steekproef kunnen verwachten. We zien dat veel ouders een migratieachtergrond hebben (zowel niet-Westers als Oost-Europees), dat veel kinderen thuis een andere taal spreken dan het Nederlands, en dat ouders over het algemeen een laag opleidingsniveau hebben. Dit geeft aan dat we binnen het EVENING project de beoogde doelgroep weten te bereiken. Verder hebben we de eerste resultaten van de kindtaakjes en gedragsbeoordelingslijsten onderzocht waarmee we de ontwikkeling van taal, cognitie, zelfcontrole, sociaal-emotionele vaardigheden en gedrag volgen. De meetinstrumenten zijn goed af te nemen, ook bij de jongste kinderen, en hebben een goede meetkwaliteit. Het is nog te vroeg om uitkomsten van de kinderen dieper te analyseren en in verband te brengen met het gebruik van VE, maar deze eerste uitkomsten laten zien dat de meetinstrumenten een betrouwbaar beeld van de ontwikkeling van de kinderen kunnen geven.